Doorgaan naar de inhoud

NoordWestGroep op weg naar 2026: spil van maatschappelijke zorg

Een plek van betekenis voor iedereen, een plek waar iedereen van betekenis kan zijn!

Tekst: Stan Verhaag

Wat waren de belangrijkste ontwikkelingen binnen NoordWestGroep sinds uw aantreden drie jaar geleden?
Arjen Mol, directeur NoordWestGroep: ‘In 2018 was dit een heel traditioneel SW-bedrijf. Het behoorde tot de top tien slechtst presterende SW-organisaties van Nederland. Men had een roerige tijd achter de rug met de zoveelste directeur. Ik heb wel eens gesproken van “een affectief verwaarloosde organisatie”. Toen ik begon, heb ik gekeken wat er in de organisatie zat. Het leuke was dat er wel een soort van vechtlust in de organisatie bleek te zitten. Ik heb uitgezocht met welke positieve elementen ik zou kunnen werken. Dat waren ten eerste de enthousiaste medewerkers, ten tweede de ondernemers om ons heen waarvan we op aan kunnen en ten derde een behoorlijke klantenkring in Steenwijk waarmee we zaken zouden kunnen doen.

‘De eerste stap was bouwen aan drie dingen waarop we goed wilden gaan presteren:

  1. Samenwerking met de ondernemers. Daarvan hebben wij steeds gezegd dat het voor ons de basis vormt, omdat daar voor ons ook het werk te vinden is.
  2. Samenwerking met onderwijs. Hiermee kom je ook wat dichter bij de bedoeling van ons bedrijf: het is in Nederland zo dat een groot gedeelte van de PRO-VSO-leerlingen na hun opleiding direct thuis komen te zitten. Voor deze groep kunnen we echt het verschil maken, door ze vanuit NWG verder te ontwikkelen.
  3. Intensievere samenwerking met de Sociale Dienst.

‘Op dit moment zijn wij de verbindende schakel tussen ondernemers, onderwijs en Sociale Dienst. Wij zitten daarin met onze vierhonderd mensen als een soort spin in het web.

Bent u tevreden over de afgelopen drie jaar?
‘Ja absoluut. We hebben echt al hele mooie stappen gezet en veel bereikt. Een daarvan is de samenwerking met de plaatselijke ondernemers. Ik heb zelf een economische, bedrijfsmatige en ondernemende vibe. Die hebben we vanaf het begin ingezet en wat we nu zien, is dat we negentig à vijfennegentig procent van onze omzet uit onze eigen werkgemeente halen. Daar ben ik dus tevreden over. Ook de samenwerking met het onderwijs verloopt goed.

‘Ik ben ook heel blij dat onze medewerkers goed aanslaan op het bedrijfsmatige deel van onze aanpak. Je zou kunnen zeggen dat we best wel handig zijn geworden in het bedrijfsmatige werken – lees: het behalen van omzet – in combinatie met ontwikkeling van mensen. Aanvankelijk heerste hier een soort van pampercultuur: “Ach, als de mensen maar wat te doen hebben, een beetje bezigheidstherapie, dan is het wel oké.” Wellicht is dat een breed herkenbaar stramien in de sector. Maar in mij brandt altijd een vuurtje dat zegt dat ieder mens iets wil presteren, op zijn of haar niveau. Dus met de lat heel laag leggen, help je helemaal niemand. En hem extreem hoog leggen is evenmin de oplossing. De oplossing is de lat zó neerleggen dat het voor de medewerker aantrekkelijk is en blijft om lekker mee te doen.

‘Waar ik dus tevreden over ben, is onze bedrijfsmatige manier van werken, omzet draaien en tegelijkertijd aandacht hebben voor de ontwikkeling van medewerkers.’

Wat gaat er nog minder goed? Waar bent u nog niet helemaal tevreden over?
‘Waar ik tegen zal vechten tot ik er dood bij neerval, is dat we in Nederland graag het beeld schetsen dat iedereen aan het werk is. Ik geloof ten diepste in een maatschappij waarin iedereen meedoet en erbij hoort. Maar we laten op dit moment nog een hele groep mensen thuiszitten. Dat vind ik erg jammer. Soms vind ik het ook frustrerend dat we daar maar heel kleine stapjes in kunnen zetten.

‘Ik kijk hierbij ook naar de grote beweging. We hebben volop werk, niet alleen als NoordWestGroep, maar samen met onze zakelijke klanten. We hebben nog 50 à 150 vacatures te vervullen. Hoewel we het hier in Steenwijkerland al hartstikke goed doen qua mensen aan het werk helpen, zitten er nog steeds heel veel mensen in de uitkering. Ja hé, kom op! Waarom krijgen we hen er niet bij? Dat zou ik heel graag nog beter willen doen.

‘Binnen onze organisatie wil ik de ingezette ontwikkeling verder doorzetten, dus nóg meer werken tegen reguliere tarieven én de transfer maken van “een organisatie die zich inzet voor mensen die niet zelfstandig een baan kunnen halen” naar “een organisatie die er is voor iedereen die wat wil met werk”. Dat is nogal een wezenlijke verandering, want het betekent dat we er niet alleen zijn voor mensen met een beperking ­– ik ga ervan uit dat iedereen een mate van beperking heeft, maar iedereen heeft óók mogelijkheden –, maar laten we met elkaar kijken naar ieders mogelijkheden en die proberen in te zetten op de arbeidsmarkt. Dan zijn we allemaal veel gelukkiger.’

Waarom lukt het nu nog niet om alle mensen in de bijstand ‘erbij te krijgen’?
‘Daar kan ik verschillende redenen voor noemen. Eén: ze zitten er al heel lang in en je krijgt ze er dus niet zomaar uit. Terwijl ik dit zeg, hoor ik mezelf klinken als iemand die zich er al bij heeft neergelegd. Maar het is wel een reden die ik heel vaak hoor. Twee: aan de slag gaan loont niet. Het verschil tussen in de uitkering zitten en aan het werk zijn, is maar heel beperkt. Ik weet dankzij onderzoek van CNV dat deze constatering feitelijk wél juist is. Drie: Wij zijn in Nederland geïnstitutionaliseerd, zie bijvoorbeeld een organisaties als het UWV. Maar wat nou als we de inwoner centraal zouden stellen, een hek om hem heen zetten en dan heel goed kijken wat hij nodig heeft om weer mee te doen? We gaan dus niet vanuit verschillende hoeken aan deze inwoner lopen plukken, maar we gaan centraal regie voeren. Eigenlijk heb ik het nu over het proces dat in de zorg ook vaak misgaat: vijf of zes professionals zijn bezig om een cliënt een stap verder te krijgen, maar uiteindelijk wordt die er niet veel beter van. Het risico is dus dat professionals te veel langs elkaar heen werken. Ik heb dat toevallig zelf recent meegemaakt bij drie of vier pijnlijke dossiers. En ik zie het onszelf ook doen; wij zijn dus zelf geen haar beter. Ik denk wel eens: “UWV, doe nou gewoon mee! Lever mensen aan en laten we samenwerken.”’

En geef iemand de regie?
‘Ja, want dat is nou precies waar wij voor bedoeld zijn. Als NoordWestGroep zouden we dat heel goed kunnen, de regie voeren. Wij zijn in mei 2021 begonnen met NoordWestGroep Kopwerk, de organisatie die kopwerk verricht op de arbeidsmarkt. De bedoeling is om mensen te helpen die een steuntje in de rug nodig hebben of een klein springplankje willen krijgen om weer in het arbeidsproces te komen. Dat steuntje of die springplank zijn wij graag. Dat zijn we ook al best vaak, maar die rol zouden we nog veel vaker willen vervullen.’

Als dit een van de goede voornemens is voor de komende jaren, gaat u hierin dan proactief zijn?
‘Daar gaan we zeker proactief in zijn én hebben we de samenwerking nodig met de Sociale Dienst, het UWV en andere partners.’

Nou staat het UWV niet bekend om zijn flexibiliteit, eerder om zijn logheid.
‘Ik geloof dat er geen mensen in de bijstand hoeven te zitten en zeker niet de aantallen van dit moment. Ik ben nog steeds een dagdromer: zouden we niet een maatschappij kunnen creëren waarin iedereen meedoet, en dan niet per se alleen voor het werk, maar wel altijd voor het vinden van een plek van betekenis? Dat elke inwoner er is, er mag zijn, en mag bijdragen op het niveau waar hij kan leveren. In sommige gevallen zal dat in onze sector misschien wel betekenen dat wij geen geld verdienen aan een medewerker, maar dat de maatschappij wel geld bespaart aan hem of haar. Nu wordt ook onze soort organisatie echter nog steeds afgerekend op financiële parameters – hartstikke terecht, in mijn optiek –, maar we moeten steeds meer het gesprek met elkaar gaan hebben over de vraag: “Wat als we nog een stap verder willen gaan?”. Zodat echt iedereen mag meedoen. Misschien moeten we dan wel een beetje het idee loslaten dat iedereen geld moet opleveren.’

U noemt ook de Sociale Dienst al enkele keren. Hebben zij (lees: gemeenten) ook oog voor de mensen met een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt, of zijn ze vooral geïnteresseerd in de mensen die ze makkelijk aan het werk kunnen helpen?
‘De neiging is wel om in te zetten op mensen die makkelijk aan werk te helpen zijn. Vandaar dat wij steeds roepen: zorg dat er een grotere groep mensen gebruik maakt van onze kennis en kunde, ook de mensen die wat moeilijker bemiddelbaar zijn, ook degenen van wie weten dat we met hen een traject in moeten van twee à drie jaar. Áls je ergens wilt beginnen met die groep, dan is het nu en dan is het bij ons.

‘Maar wat ik inderdaad nog steeds zie gebeuren, is dat mensen worden afgeschreven als ze zes of zeven jaar in de bijstand hebben gezeten. Stel je voor dat zij nog vijf of tien jaar te gaan hebben? Wachten we dan tot ze helemaal niks meer kunnen? Laten we liever zorgen dat ze kunnen meedoen. Kortom, we mogen in Nederland veel meer oog en aandacht hebben voor mensen die al langer in de uitkering zitten. Nu schrijven we ze bij voorbaat af. Terwijl ik er heilig van overtuigd ben dat niemand met liefde zo lang in de uitkering zit. Mensen willen aan het werk.’

Zijn er verder nog thema’s waar u niet helemaal tevreden over bent?
‘Wij hebben studenten vanaf 16- of 17-jarige leeftijd bij ons in huis. Wat ik heel graag zou bieden – want dan worden we namelijk echt een arbeidsontwikkelbedrijf –, is een in company-opleiding waar zij certificaten en diploma’s kunnen halen. Voor de leerlingen die van PRO en VSO komen en die bij ons aan het werk gaan, zou ik dus willen dat we ze gedurende hun werkende leven en als ze dat wensen bepaalde opleidingen kunnen aanbieden. Dat gebeurt nu nog te weinig. Je zou je bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat we hen een intern BBL-traject aanbieden waarbij ze werken en leren tegelijk. En dan op een heel praktische manier, want daar gedijen onze mensen het beste bij. Dat is een grote ontwikkeling die ik de komende drie à vijf jaar voor me zie.’

Zijn er nog meer van zulke ontwikkelingen?
‘Een ontwikkeling die we door gaan zetten, is een nog intensievere samenwerking met de ondernemers in de regio. Een deel van hun secundaire proces gaan we voor onze rekening nemen en daardoor raken we diep verweven in hun werkprocessen. Wat ik daarbij zie, is dat onze mensen op deze manier ook het dichtst bij regulier werk komen. Vaak in een groepsdetachering, maar in toenemende mate ook op individueel detacheringsniveau.’

Waar gaat de SW-sector heen? In welke richting zouden sociale ontwikkelbedrijven zich moeten ontwikkelen de komende vijf jaar?
‘Ik maak graag de vergelijking met de KNVB Campus in Zeist en met Sportcentrum Papendal. Ik heb veel op die plekken gewerkt en op Papendal heb ik veel gesport. Daarom gebruik ik ze graag als metafoor, ook in onze organisatie.

‘Als je in Zeist komt aanrijden, als voetballer of als scheidsrechter, dan ademt alles voetbal. Als je op Papendal door de gangen loopt, dan zie je sport, je hoort het, je ruikt het, je voelt het. Ik zou heel graag op ons bedrijf een soort van campus willen creëren waar wij met allerlei mensen aan het werk zijn. Werk is op die campus niet alleen het instrument, maar we willen een plek van betekenis creëren waar alle mensen graag naartoe komen die wat willen met werk, dus ook degenen die nu nog niet in staat zijn om te werken, maar die wel weer de eerste stappen willen zetten om mee te doen of vrijwilligerswerk te doen. Ook zij kunnen bij ons aankloppen. Zeist en Papendal zijn beide mooie voorbeelden, omdat ook bij ons alles ademt dat mensen welkom zijn, dat ze mogen meedoen. Op Papendal laat je je meeslepen door de kracht van sport, bij ons door de kracht van werk. Het leuke is dat als je onze campus ziet als een plek van betekenis, dan betekent dat dat we mensen helpen bij de volgende stap in hun loopbaan én in hun leven. In hun persoonlijke ontwikkeling. En als ik dan nóg verder vooruitkijk, dan wil ik de beste zijn in Nederland voor alle mensen die bij ons aankloppen voor hulp bij hun ontwikkeling, waarbij het basisprincipe is dat werk centraal staat.

‘En tegelijkertijd zijn wij als bedrijf de spil in maatschappelijke zorg. Want – en nu komen we op de reden dat ik ons wat verder terug positioneer in de keten dan in het verleden ­– ik wil in Nederland veel meer de aandacht vestigen op dat we geld, tijd en energie zouden moeten steken in werk in plaats van zorg. Want wij zorgen wat af in dit landje! Ik zou dus heel graag zien dat we veel meer geld investeren in de werkinfrastructuur en minder aan zorg.’

Klinkt als ‘triple helix’ ofwel als samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en onderwijs. Daar zit zorg uitdrukkelijk niet bij. Er is ook quadruple helix, waarbij het vierde element de burger is.

‘Mooi!’

U noemde ook niet voor niks de term “pamperen”, dat is het zorgen waar wij in Nederland zo goed in waren in onze verzorgingsstaat van de tweede helft van de vorige eeuw. Ook in SW-land was die benadering dominant.
‘Absoluut. En ik denk dat we daardoor heel veel mensen kwijt zijn geraakt. Want als je tegen iemand zegt “Je hebt zorg nodig”, dan zal hij dat idee direct omarmen. Maar wat ik voor ogen heb, is dat we zeggen dat werk een vorm van zorg kan zijn (omdat je dan in een ritme en een patroon komt) en dat we met mensen aan de slag willen om dat werk te bereiken. Maar de infrastructuur in de zorg is nog steeds dominant ten opzichte van werken.’

U wilt zelfs voorloper zijn in Nederland? U wilt pionieren?
‘Dat zeg ik niet vanuit arrogantie. Ik zeg dat omdat wij geen heel grote organisatie zijn. We zijn geen bedrijf zoals je dat in Amsterdam of Rotterdam of Utrecht of Den Bosch vindt. Ik geloof oprecht dat wij nu een omvang hebben waarmee we relatief makkelijk dingen kunnen uitproberen. Het past dus bij ons om te pionieren en uit te proberen, om een voorbeeld te zijn voor de rest van ons land.’

Het idee van een campus sluit ook mooi aan bij jullie motto ‘Laat je meeslepen door de kracht van werk’. Een campus maakt die gedachte tot meer dan een schitterende slogan; een campus maakt dat gedachtegoed concreet.
‘Klopt. Wat ik zo mooi vind in Zeist, is dat alles oranje is, van het spelershotel tot de technische ruimte voor allerlei metingen. Als je vrijuit denkt over zo’n zelfde soort campus bij ons, dan zouden we heel mooie dingen bij elkaar kunnen brengen.

‘Het grappige is dat er nu al dingen gebeuren die in dat campus-idee passen. We maken leerlingen klaar om bij een klant in de fabriek te werken. Dat doen we door de klant te vragen dicht bij ons te komen werken. We starten een pilot door enkele van zijn machines bij ons te plaatsen en als de betreffende personen die eenmaal kunnen bedienen, kunnen ze ook bij ons aan het werk. Het is dus nu al zo dat mensen die vanuit een uitkering binnenkomen, hier aan het werk gaan en vervolgens een stap maken richting regulier werk.’

Hebt u wel de fysieke ruimte voor zo’n campus? In ons eerder interview zei u dat u nog inhaalinvesteringen moet doen, met name achterstallig onderhoud. Bij een campus denk ik echter aan een moderne, goed geoutilleerde omgeving.
‘De ruimte is hier voorhanden, ja. We zijn nu bezig met onze positionering en met het maken van een plan voor de komende 3,5 jaar. Willen we de campus realiseren die we in ons hoofd hebben, dan kunnen we dat niet binnen één jaar doen. Daar moeten we de komende 3,5 jaar elk jaar een stap verder in komen. Want het vraagt investeringen en een heel andere uitstraling dan die we nu hebben als bedrijf. Zoals het in Zeist is doorgevoerd op alle niveaus – zelfs in de kleding van de mensen die de gasten ontvangen en zelfs in het restaurant: zo willen wij hier in alles laten zien dat het draait om werk, om gezonde voeding, om zowel je fysieke fitheid als je mentale, emotionele én spirituele fitheid. Ik zie al dingen voor me die we kunnen doen.’

Ik moet ook denken aan het concept ‘positieve gezondheid’ van Machteld Huber, want dat sluit hier mooi bij aan.
‘Zeker.’

Bovendien gaat het bij zo’n campus nu eens niet over die eeuwige ‘afstand tot de arbeidsmarkt’, maar je benadert werk op een heel andere manier. Dan kun je juist ook met de SW-doelgroep mooie dingen bereiken. Je werkt dan aan een heel ander imago.
‘Dat is precies wat ik bedoel. Ons grootste probleem zit niet meer bij de medewerkers zelf of de ondernemers met wie we samenwerken of bij het onderwijs. Het probleem zit ‘m in de discrepantie tussen enerzijds het beeld dat inwoners van Steenwijkerland hebben van de SW en anderzijds het echte beeld c.q. de werkelijkheid. Daar kan ik van buiten tegen vechten door bezig te gaan met imago, maar het moet van binnen komen. Daar geloof ik in.’

Tot slot. Een term die u nog niet hebt gebruikt, is ‘professionaliseren’.
‘Ik had het over “een plek van betekenis” ofwel onze campus. En waar we de komende 3,5 jaar onze medewerkers in alle opzichten in willen opvoeden, is dat ze van betekenis zijn voor de ander. Wie je ook bent in deze organisatie, welke rol je ook vervult, welke bijdrage je ook levert: allemaal wil je van betekenis zijn voor de ander. Dat doen wij ongeacht of je nu SW’er bent of nieuwkomer of Nieuw Beschut of ambtenaar: je wilt van betekenis zijn voor de ander.

‘Dit is kortom waar we de komende 3,5 jaar aan willen werken: aan de plek van betekenis én aan van betekenis zijn voor andere mensen. Professionalisering zit dus in de kennis, de vaardigheden en het gedrag van onze medewerkers. Het meest vooruitstrevende zit ‘m in ons streven als NoordWestGroep om de spil te zijn in maatschappelijke zorg.’